Antislipwaarde (R-waarde)
Met de antislipwaarde van een vloer wordt de stroefheid aangegeven. Hoe hoger de antislipwaarde, hoe kleiner de kans om uit te glijden.
Een zeer betrouwbare methode om de antislipwaarde van tegels te bepalen, is door middel van de antisliptest volgens de Duitse norm DIN51097 en DIN51130, ook wel bekend als de R-waarde. De 'R' staat voor het Duitse woord 'R'utsch, wat 'glijden' betekent.
Bij deze test wordt een proefpersoon met speciaal behandeld schoeisel op een hellend vlak geplaatst. De R-waarde van de tegel wordt vastgesteld aan de hand van de hellingsgraad waarop de proefpersoon begint te glijden.
Natuurlijk spelen omgevingsfactoren zoals temperatuur en luchtvochtigheid een cruciale rol. Ook de ruwheid van het oppervlak beïnvloedt de R-waarde. Het is belangrijk om bij de keuze van tegels rekening te houden met het beoogde gebruik. Een grof oppervlak kan echter ook moeilijker te onderhouden zijn.
Tabel R-waarde:
- R9: helling 3° - 10°
- R10: helling 10° - 19°
- R11: helling 19° - 27°
- R12: helling 27° - 35°
- R13: helling > 35°
Voor blootvoets betreden vloeroppervlakken wordt de antislipwaarde uitgedrukt in A, B of C.
- A: helling > 12° (bijvoorbeeld droge kleedkamervloeren)
- B: helling > 18° (bijvoorbeeld douches en plonsbadvloeren)
- C: helling > 24° (bijvoorbeeld brede watertrappen en doorloopvoetbaden)
De V-waarde bepaald de kans op uitglijden door aquaplaning
- V4: voert 4cm³ vloeistof af per dm² loopoppervlak
- V6: voert 6cm³ vloeistof af per dm² loopoppervlak
- V8: voert 8cm³ vloeistof af per dm² loopoppervlak
- V10: voert 10cm³ vloeistof af per dm² loopoppervlak
Des te hoger de V-waarde, des te minder kans op uitglijden door aquaplaning.